Het blad Aloha roemde dezer dagen de vijfde cd van Captain Gumbo als ‘een ideaal album voor een lekker vol terras op een zwoele zomeravond’ en prees ’het uitstekende instrumentale werk’ van Mark Söhngen.
Een zonovergoten tuin in een Nijmeegse volkswijk. Blote baby spartelt op een dekentje. Aan de rand van het grasveld een tuinkabouter met trekharmonica. Man met openhangende bloes brengt koffie.
Even later zit hij te vertellen over de eerste keer dat ze met de band in Louisiana waren, de bakermat van de cajun. “We spelen in een tent waar zo’n driehonderd mensen zitten te eten. Tussen twee happen door staan die lui op om te gaan dansen. Als ze de muziek leuk vinden tenminste. Als ze bij het tweede nummer nòg niet op de vloer staan, kun je net zo goed weer naar huis gaan. Dus dat was even ontzettend spannend.”
En? Hij: “Driehonderd man op de vloer. Nou ja, tweehonderdnegentig zeker wel.” Die avond waren ze voorprogramma. De hoofdact bestond uit een stel oudere heren. Hij: “Roept de accordeonist mij op het podium. Ik er naar toe. Drukt hij mij z’n instrument in de handen en verdwijnt. Staan die ouwe bassist en die ouwe drummer en die ouwe violist en die ouwe pianist mij afwachtend aan te kijken. De accordeonist is daar de leider hè. Nou jongen, zat ìk daar even te zweten. Affijn, hun eigen accordeonist heb ik die avond alleen nog af en toe voorbij zien komen over de dansvloer. Zegt z’n vrouw nadien dat het jàren geleden was dat ze nog ’ns zó met hem gedanst had.” Hij grinnikt. “Ze zeiden: ‘We didn’t know they had any cajun over there in Holland.’ Nou, reken maar. Al járen.”
Hij stelt z’n (tweede) vrouw voor. Ze komt uit Colombia en heet Ruby. Op de nieuwste cd van Captain Gumbo (‘Gumbo no. 5’ heeft hij een liedje voor haar staan. ‘Me and Mrs. Ruby we are walking/ Me and Mrs. Ruby side by side’. Cajun van het Gelderse laagland.
Mark Söhngen is eigenlijk van Helmond. Op z’n tiende kreeg hij een accordeon. Zijn vader zong in het zangkoor, zijn moeder had ooit piano gespeeld en thuis draaiden ze licht klassiek, met violen en zo.
Maar zijn moeder had een vriendin die accordeon speelde en daar kon je zo lekker bij zingen. Vandaar.
Helmond was in die dagen een echte accordeon-stad. Dat had ongetwijfeld iets te maken met het volkse karakter van die stad. Een accordeon kan minstens zo hard getaald zijn als die van ’t Haagje kunnen buurten.
Hij: “Maar ordinair is-ie niet. Met name vanuit de klassieke hoek wordt er nog wel eens op de accordeon neergekeken als een ordinair instrument. Maar dat is flauwekul. Je kan er àlles op spelen. Ik heb les gehad van Arie Willems. Dat is de eerste geworden die accordeon ging doceren op het conservatorium.” Na een paar jaar hield hij het even voor gezien, maar eenmaal op de middelbare school (het gymnasium in Deurne) haalde hij de trekzak weer uit de kast.
Het was de tijd van Dylan en van the Byrds en vanuit Engeland rukte de Britse folkrock op. Ook in het Helmondse werd dat allemaal driftig geïmiteerd. “Toen kreeg ik al snel in de gaten dat er ook Nederlandse volksmuziek was. Eerst gingen we met onze neus in de boekjes in de bibliotheek zitten, maar daarna trokken we met onze casetterecordertjes de Peel in om oude liedjes bij de mensen thuis op te nemen. Gerard Geboers, die kwam uit Asten-Heusden en zat bij mij in de klas, die wist nogal wat van die ouwe mensen te zitten. Ik geloof dat-ie nou huisarts is, in Asten.
Kwamen we bij zo’n oud vrouwtje. Nou, die had d’r liedje al veertig jaar niet meer gezongen. Die wist niet of ze ’t nog kon. Deed ze d’r ogen dicht en die zingt zó 24 coupletten. Heerlijk”.
Het bandje waar hij in Helmond bij zat, heette Volkoren. Toen hij eenmaal naar Nijmegen was verkast, werd hij vast bestanddeel van Volluk, “met heel linkse teksten en zo. Veel mee opgetreden en platen mee gemaakt.” Eigenlijk was hij naar Nijmegen gekomen voor de studie theologie. “Niet omdat ik roeping had of pater wilde worden. Het was meer eh... cultuurfilosofie. In Nijmegen was het erg links allemaal en theologie was wel de meest linkse studierichting.”
Grinnikt. “Tsjonge, jonge. Op een bepaald moment had ik zondagavond gespeeld. Ik lag pas om vier uur op bed en moest om negen uur op werkcollege zijn. Had ik de verkeerde tas bij me. Niet de tas met de boeken, maar de tas met de doedelzak d’r in. En ik had niks in de gaten! Zegt de hoogleraar: Wat is dàt? Kun je d’r op spelen? Dus heb ik daar doedelzak zitten spelen. Maar ik had toen wel in de gaten dat dàt niet meer samen ging.”
Grinnikt nog eens. “Ik zag mezelf eerlijk gezegd ook niet als godsdienstleraar voor de klas staan.” Lesgeven doet hij overigens wel, zij het slechts één keer in de veertien dagen. Cursus trekharmonica voor gevorderden, in Groesbeek. (‘Ze komen zelfs vanuit Eindhoven.’)
Hij heeft inmiddels ook zeven studieboeken voor accordeon en trekharmonica op zijn naam staan. En hij is wereldberoemd bij de kleuters.
Hij: “Niemand weet dat. Ik noem het ons geheime circuit. Het duo Kruis & Mol. We geven schoolconcerten. Twee, drie dagen in de week. We laten die kinderen meezingen en -spelen, we hebben achtergronddoeken en verkleedpartijen en zo. Fantastisch. Komen we in een school met nogal wat Marokkaanse kleuters. Die spreken nog geen woord Nederlands. Zegt de juf na afloop stomverbaasd: ‘Dat manneke zit al twee maanden in de klas. Die heeft nog geen mond opengedaan. En nou staat-ie mee te zingen!’.”
Muziek heeft iets. Hij: “Ik speel ook wel eens voor demente bejaarden. Fluistert zo’n vrouwke tegen mij: ‘Piet Hein’. Ik speel Piet Hein en zij staat op en zingt Piet Hein. Staat dat personeel elkaar aan te stoten. Zeggen ze nadien: die vrouw heeft elf jaar lang niks gezegd. Kippevel. Nou nog.”
Hij wrijft over z’n armen. Bij de laatste nationale intocht van Sinterklaas zongen de kinderen een nummer van hem. En van je hup, hup, holadiejé. De dag daarop zong Paul de Leeuw het op tv al na. (De presentator van het jeugdprogramma Klokhuis, Jeroen Kramer, zingt op de nieuwe Gumbo-cd overigens ook een nummer mee, een door hem zelf geschreven cajunliedje).
Dat met Captain Gumbo begon een dikke tien jaar geleden. De eerste stappen werden gezet door de jongens van het toenmalige Toontje Lager. Die wilden wel eens iets anders, “gewoon een lekker bandje.” Mark: “Die jongens hadden inmiddels het hele circus al gehad. Ze wilden wel eens een low profile-band. Weinig repeteren, veel muziek, potje bier d’r bij en speule.”
Zanger Joost Witte was nogal gecharmeerd van de Wageningse cajungroep Jolie Blonde en wilde ook wel zoiets. “Ze zochten toen een accordeonist en ze kwamen bij mij uit.”
Voortaan gingen ze door het leven als Captain Gumbo. Na vijf cd’s is dat nog steeds zo. Nee, echt rijk of beroemd is hij er niet van geworden.
Hij: “Eerlijk gezegd, voor mij hoeft dat ook niet. Ik ben eigenlijk wel blij dat ik het niet ben. Ik denk dat ik nou de leeftijd heb om dat oprecht te kunnen zeggen.” Grijnst. “Wij maken geen muziek voor de centen. Maar ik ben wel trots dat ik d’r van kan leven. En het is een gevarieerd bestaan hè. De ene dag de kleuters en de dag daarop de Hell’s Angels.”
Pardon? Hij: “We moesten een optreden doen en in het contract stond niet wie de opdrachtgever was. We wisten alleen dat we naar een tentenkamp moesten, ergens op een industrieterrein in Amsterdam Zuidoost of zoiets. Komen we daar aan en is ’t een meeting van de Hell’s Angels. Nou, dan sta je wel te kijken. Ze kwamen van over de hele wereld. Die hadden hun naam niet op het contract durven zetten. Allemaal van die beren van kerels hè, met ruige baarden en zo. Vierhonderd man en dertig vrouwen. Vóór ons speelde Eelco Gelling. Hij zegt: ‘Ik heb een tip voor jullie. Kijk niet naar die vrouwen. Ze stampen je drie meter onder de grond!’” Hij giert het uit. “En de dag daarop stond ik weer in een school.”
Grinnikt een beetje na. Wijst dan op de tuin. “Dit jaar zijn we met de vakantie thuisgebleven. Ik zag d’r eerst wel een beetje tegenop. Maar het was heerlijk. Je kunt in Afrika de leeuwen gaan bekijken, maar ga maar eens ’n half uur in de tuin naar een kolonie mieren liggen kijken. Of naar een stel pissebedden. Natuurfilm eerste klas! Of een kat die ’n mus vangt. Sodeju!”